19 aug 2024 - 21:38
NieuwsTijdens de 19de eeuw en de eerste decennia van de 20ste eeuw was Lier een belangrijk centrum voor het vervaardigen van koperen blaasinstrumenten. Talloze trompetten, jachthoorns, cornets, saxofoons, tuba’s, eufonia, bugels e.a., vonden een bestemming in binnen- en buitenland. De stad telde toen vijf belangrijke ateliers. Om het belang van deze bedrijfstak voor het toenmalige economische leven te illustreren, stapte een delegatie van de instrumentenmakers mee op in de luisterrijke ommegang van oktober 1865.
De belangrijkste was ongetwijfeld de muziekinstrumentenmakerij van VAN ENGELEN, die werd opgericht in 1813 op een moment waarin militaire muziek bijzonder populair was. Het bedrijf ging van start als ‘Fabrique d’Instruments de Musique Militaire’. Ook voor de burgerwachten werden o.m. klaroenen, trompetten en jachthoorns gemaakt. De eerste bedrijfsleider was de van Meerhout afkomstige Franciscus ‘Frans Joseph’ Van Engelen (1785-1853), die na enkele jaren werd bijgestaan door zijn zonen Gummarus (1820-1904) en Petrus-Joseph (1826-1863) als vertegenwoordigers van de 2de generatie. In 1881 namen drie zonen van Gummarus, Joannes Eduardus (1846-1908), Desiderius Franciscus (1853-1936) en Joannes Franciscus (1855-1911), de 3de generatie, de fakkel over. In 1918 kwamen twee kleinzonen van Gummarus Alphonsus Maria Josephus (1877-1951), zoon van Desiderius, en Franciscus Marinus Henricus (1881-1960), zoon van Joannes-Franciscus, aan het hoofd van het bedrijf en veranderden ze de naam in A & H Van Engelen (4de generatie). Vanaf 1927 nam Joannes Henricus (1907-1977), zoon van Franciscus Marinus Henricus, de leiding over (5de generatie). Als laatste werd Roger Van Engelen (1935-2024) bedrijfsleider van de instrumentenmakerij (6de generatie). Onder zijn leiding werden de activiteiten in de Lisperstraat omstreeks 1987 stopgezet. Na ruim 170 jaar kwam er zodoende een einde aan de ononderbroken productie van koperen blaasinstrumenten. In 1999 werd de volledige inboedel opgekocht door het Museum Vleeshuis in Antwerpen. Met respect voor de authenticiteit werd het atelier heropgebouwd en worden de verschillende stappen van het productieproces – van het snijden van de vlakke messingplaat tot het maken van het kleinste onderdeel en het polijsten van de instrumenten – aanschouwelijk voorgesteld.
In 1838 werd het atelier van Melchior Gommaar DE VRIES (1864-1941) opgericht. In 1841 nam hij deel aan de Nijverheidstentoonstelling te Brussel, waar hij de ‘bronzen medaille 2de klasse’ voor vijf koperen blaasinstrumenten (w.o. de tenortrombone, de kleptrompet en de hoorn met pistons) ontving. Uit een advertentie van 1890 blijkt dat in het atelier toen ‘herstellingen van alle aard aan instrumenten van alle herkomst’ werden uitgevoerd. Op 9 mei 1910 diende Melchior De Vries bij de stad een aanvraag in om een werkhuis voor instrumentenmakerij en een smidse in te richten in zijn nieuwe woning aan de Vaartlaan 14. In het atelier werden naast koperen, ook houten blaasinstrumenten en slagwerk hersteld. Volgens rekeningen uit de jaren 1920 waren de afgewerkte instrumenten bestemd voor het leger, ministeries, conservatoria, harmonies, fanfares en zelfs Belgisch Congo. M.G. De Vries was zelf van 1840 tot 1865 dirigent van de Koninklijke Fanfare Sint-Niklaas in Putte. Na zijn overlijden werd het bedrijf overgenomen door zijn zonen Jos en Jules De Vries. Omstreeks 1968 werd alle bedrijvigheid stopgezet.
De muziekinstrumentenmakerij DE CART werd opgericht in 1850 door Alexander De Cart (1833-1890) en voortgezet door zijn zonen Ferdinand (1864-1928) en Louis (1869-1944), onder de naam ‘Manufacture Générale d’Instruments de Musique’. Na verloop van tijd werd deze naam gewijzigd in ‘Algemeen Fabriek van Koperen Muziekinstrumenten’. In 1894 werd deelgenomen aan een tentoonstelling in Lyon, waar een erediploma en een gouden medaille werden behaald met een baritontuba. De Cart onderhield goede banden met de kerk en mocht tal van instrumenten leveren aan katholieke fanfares, ook bij de missies in Congo. Vanaf 1894 was het bedrijf ook leverancier van het leger en van conservatoria. In een brief van 3 augustus 1934 meldt Léon De Cart dat hij de zaak heeft overgenomen en overgebracht naar de Lisperstraat nr. 70. Daar werden alle soorten muziekspeeltuigen – koperen, houten en slagwerk – gemaakt, hoofdzakelijk voor fanfares en harmonies.
Naast deze drie grotere werkhuizen, telde Lier ook nog twee kleinere ateliers: dit van Jeremias Francis VERHOEVEN (opgericht in 1927) en van Charles MOULAERT (opgericht in 1910), waar hoofdzakelijk trombones, bugels en hoorns werden gemaakt. Over deze ateliers is voorlopig weinig informatie beschikbaar.
(Met onze bijzondere dank aan Walter Sluydts voor de correcties en aanvullingen bij de tekst; aan Archief Lier – www.kempenserfgoed.be en Felix Struyf voor het ter beschikking stellen van fotomateriaal).
Tekst DéBé